Bij de lezingen van november

24 november - Christus Koning van het heelal

Johannes 18, 33b-37

Macht of kracht

‘De kleine Adam’ is een kleurrijk tekenverhaal voor kinderen, dat ons niet vreemd in de oren zal klinken. Het gaat over een jongetje dat malcontent is en de wereld één grote rotzooi vindt. Hij is zo kwaad dat hij die wereld helemaal van de kaart veegt, mens en schepping gaan in de rioolbuis. Hij zal nu zelf een wereld tekenen zoals hij die droomt; een wereld zonder ruzie; een wereld, vrij van al wat mensengeluk onderuit haalt.

Maar naargelang hij vordert met zijn levenswerk, krijgt hij te kampen met dezelfde moeilijkheden. Luister even mee naar het slot van het verhaal: De kleine Adam wordt er moe van. “Ik kan geen andere wereld tekenen.” Bovendien lachen de mensen hem uit. “Ga naar school,’ zeggen ze, "en begraaf je dromen. Daar is toch niets aan te doen.” En toch blijft het in de kleine Adam knagen: “Opgeven? Nooit!” Het verhaal eindigt met een positieve noot. Hij krijgt steeds meer oog voor al wat wel deugd doet en helpt opbouwen; om te eindigen met een kleurrijke regenboog, die het hele verhaal overkoepelt.

In die figuur van Jezus begint de schepping opnieuw. Zijn verhaal wordt het ‘Nieuwe’ Testament genoemd. Dat Oude Testamentstaat nog vol met oorlogsverhalen en intriges allerlei. De rode draad is daar geweven uit ‘macht’. ‘God maakt een machtig volk van ons’ redeneren staatshoofden allerlei. En dat doen ze vandaag nog steeds, in naam van God nog wel. Die redeneringen veegt Jezus in de riool. Voortaan zal het niet de macht zijn die de wereld beheert. Zijn koningschap is gebaseerd op de ‘kracht ‘ van gaarne zien. De liefde, een goddelijke mensenliefde nog wel, staat voortaan centraal in zijn levensprogramma. Hij beseft zeer goed dat dit niet ‘werelds‘ is. Dat is van een gans andere orde, niet gebaseerd op macht maar op de kracht van ‘dienstbaarheid’. ‘Wat kan ik voor je doen?’ was zijn sterkste wapen. De voetwassing was zijn laatste aanbeveling. Geen vernieling, maar opbouwwerk. Hij is voor ons die nieuwe Adam. Dan, en alleen zo, wordt de mens koning van Gods schepping.

Dat koningschap vieren we vandaag om het kerkelijk jaar B mee af te sluiten. Volgende week begint de advent, en meteen ook een nieuw liturgisch jaar, waarin vooral het evangelie volgens Lucas onze gids zal zijn.

17 november - Drieëndertigste zondag door het jaar

Marcus 13,24-32

Jezus plaatst een bom

Elk jaar, op het einde van het kerkelijk jaar, horen we in het evangelie onheilspellende boodschappen: de zon zal verduisteren, de maan zal niet meer schijnen, sterren zullen uit de hemelvallen, de krachten van de hemelen zullen door mekaar geschud worden.
Voor onze tijdgenoten zijn dit voorbijgestreefde, pre-wetenschappelijke, mythische voorstellingen uit het verleden. Maar is dat wel zo? Is het voor heel velen niet alsof de wereld uit zijn voegen is gebarsten?

De opwarming van de aarde met alle gevolgen, de talrijke catastrofen: natuurrampen, overstromingen – denk aan Valencia en Malaga - lucht- en watervervuiling, oorlogen in Gaza en Oekraïne, de regeringscrisis bij ons …. Al die verschijnselen maken mensen vandaag angstig. Is het einde van de wereld in zicht? Vallen binnenkort de sterren ook op ons hoofd?

Wat heeft het evangelie daarover te zeggen? De eerste christenen beleefden ook een crisissituatie. Er was de Joodse oorlog en de verwoesting van de tempel.  Overal was er ontreddering en verwarring. Ze vroegen zich af of dit niet het einde was.
Juist dan kondigt Marcus de wederkomst van Jezus aan. Hij ontleent daartoe apocalyptische beelden die in de gangbare cultuur levend waren. Deze beelden worden door Jezus ontkracht. Hij legt er als het ware een bom onder. In de algehele verwarring verschijnt Jezus als de Mensenzoon op de wolken met grote macht en heerlijkheid. Hij brengt  een positieve boodschap van HOOP.

Jezus ontkent niet dat er reden is om onzeker en angstig, zelfs radeloos te zijn. Ook vandaag. Het volstaat de radeloze kreten van de slachtoffers van Valencia, en elders in de wereld, te horen. Gelovigen zijn niet blind en zeker niet ongevoelig voor de grenzeloze miserie van ontelbaren of de reddeloosheid van jongeren én ouderen. Jezus vroeg indertijd en ook nu om ALERT, WAAKZAAM te zijn voor de tekenen van de tijd. In plaats van overdonderende vreesaanjagende beelden ziet Jezus zachtere tekenen. Beelden uit de natuur. Helemaal niet uit de wereld van de catastrofe en de aftakeling.
Hij gebruikt het beeld van de vijgenboom. “Als zijn twijgen zacht worden en beginnen uit te botten is de zomer in aantocht.” De christenen geloofden en hoopten dat God altijd een nieuw begin, een nieuwe schepping zal maken. Ze waren overtuigd te werken aan het koninkrijk van God: een wereld van vrede, solidariteit en gerechtigheid, hier en nu.

Op de vraag ‘WANNEER?’ dat zal gebeuren blijft Jezus bewust het antwoord schuldig. De komende, de vurig verwachte, is er ‘reeds’ en ‘nog niet’. Te midden van tegenkantingen, twijfels en beproevingen allerhande, weten gelovigen zich geborgen. Gods Woord bemoedigt en bevrijdt ons van onze angsten. Zelfs als heel de wereld rondom ons – en in ons – dreigt in te storten leven we van HOOP.  Want God is de Toekomst, die op ons wacht. Trekken we ons op aan God en aan elkaar.

(Fons Swinnen)

10 november - Tweeëndertigste zondag door het jaar

Marcus 12,38-44

Ware vroomheid

Heel wat christenen hebben de Kerk vaarwel gezegd. Schandalen en misbruiken zijn daar niet vreemd aan. Maar er is nog meer aan de hand. Het lijkt wel of de kerkelijke overheid alle verantwoordelijkheid hiervoor afwijst. Zij lijkt daarboven te willen staan. Geestelijken zouden het voorbeeld moeten geven. Wat vooral tegensteekt, is dat diezelfde geestelijken het in de kerk ‘voor het zeggen’ hebben. Zij zitten vooraan in die kostelijke gewaden. De liturgie blijft dat ‘voorschrijven’. De gelovigen moeten alleen maar gehoorzaam knikken; voor tegenspraak is er geen plaats.

Hier snijden we nog een diepere oorzaak aan van zoveel ‘afvalligheid’: de klerikale houding van wie daar vooraan staat. In Jezus’ tijd was dat niet anders. Luisteren we naar de kritiek die Hij loslaat op de godsdienstige leiders van zijn tijd. Hoe die graag vooraan staan in opmerkzame kledij, respect afdwingend en belust op ereplaatsen.

En als ik dan vandaag de berichten lees over de synode in Rome, waar paus en bisschoppen met gewoon gelovigen (verfoeilijk ‘leken’ genoemd) aan tafel zitten, is nog veel rood en purper te zien, en opmerkzame gewaden. Het enige verschil met de kritiek van Jezus zou kunnen zijn, dat ze hopelijk de arme en onbeholpen mensen niet uitbuiten, en dat hun gebeden niet zomaar voor de schone schijn zijn. Ook al blijft de rijkdom van de Kerk hier een groot struikelblok.

Moet ik daarom de Kerk verlaten? Neen! Dat zou het ‘kind met het badwater weggieten’ zijn. Wat Jezus zegt, en zelf ook voorleeft, is veel te kostbaar om zomaar overboord te gooien. Hij kijkt naar die arme weduwe, die doet wat zij kan; die een stuk van zichzelf geeft. Misschien is het dat wel wat God van ons verwacht: geen glorie, geen ereplaatsen, maar dienstbaarheid. Respect voor de medemens. ‘Wat kan ik voor je doen?’ Ook dát is gelukkig nog op vele plaatsen de Kerk. Wie de eerste wil zijn, moet achteraan gaan staan.

3 november - Eenendertigste zondag door het jaar

Marcus 12,28b-34

In Gods Naam van mensen houden

Lang dacht men dat we God vooral in het kerkgebouw moesten gaan zoeken. In onze kinderjaren was dat zo: dagelijkse eucharistie, elke zondag, en meermaals -ook nog in de week- lof waarbij het ‘Allerheiligste’ in een gouden remonstrants werd uitgestald, aanbeden, bezongen en bewierookt. In de Joodse godsdienst van Jezus’ tijd stond de tempel centraal als belangrijk-ste plaats van godsontmoeting. Op het tempelplein kon je dan ‘offermateriaal’ kopen om God te gaan eren, smeken, ontmoeten in de tempeldienst. De offerblokken in onze kerken zijn er nog een overblijfsel van.

Schriftgeleerden haalden uit de Thora (de Bijbel) hun gelijk om mee de leefregels te bepalen. De wetgeleerden goten die kennis in heel concrete leefregels, soms tot in belachelijke details uitgewerkt. Uitgerekend zo’n Bijbelkenner komt nu naar Jezus toe met de vraag wat nu wel het allerbelangrijkste is in onze godsdienst.

Jezus’ antwoord is duidelijk: ‘God eren met al wat in je is en van de mensen houden, evenveel als van jezelf!’ Die twee zijn onafscheidelijk verbonden. De Schriftgeleerde kan er deze keer geen spelt tussensteken, waarop Jezus hem al half in de hemel prijst. Johannes heeft het in zijn brieven in alle toonaarden gezongen: ‘Je kan God maar liefhebben als je de medemens in je hart draagt! Wie beweert God lief te hebben maar aan zijn naaste voorbijloopt, is een leugenaar.’ Meer nog dan in die ‘remonstrants van weleer’ wordt God duidelijk zichtbaar.

Ook voor ons is het een heel belangrijke les: God en de mensen eerbiedigen en liefhebben! Ik heb er, van toen ik nog leider in de Chiro was, deze lijfspreuk aan over gehouden: “In Gods Naam van mensen houden…” Moge dat steeds het motto blijven van mijn streven en leven. Dan weet ik genoeg wat me te doen staat. Ja, geloven is een werkwoord.

1 november - Allerheiligen

Matteüs 5,1-12a

Dat heet dan 'gelukkig zijn'

Een heel vrije vertaling van de zaligsprekingen...

‘Mens’ zijn onder de mensen, niet meer dan wie ook… solidair erg verdrietig en troost behoevend, zacht van aard, steeds respectvol, met een hart van koekebrood; zuiver op de graat, verzoenend waar het kan. Ja, als ik daar moet om lijden, tot stervens toe, het zij dan maar zo. Maar ik ben dan toch volop ‘mens’ geweest. (Gelovigen noemen dat God-weerspiegelend) en dat maakt me gelukkig!

Luc Valvekens
17/11/24