Bij de lezingen van oktober
27 oktober - Dertigste zondag door het jaar
Marcus 10,46-52
Symbolen vertellen
Het evangelie spreekt vooral met de taal van ‘symbolen’. Het gaat er dus in hoofdzaak niet eerst om of dit ook echt zo gebeurd is. Het verhaal over de blinde Bar-Timeüs puilt immers uit van symboliek!
Vooreerst gaat Jezus weg uit de stad, daar waar geleefd wordt; en aan de rand van de weg zit een bedelaar. Zijn handicap heeft hem aan de rand van de samenleving (het stadsleven) gebracht. En hij kan ook niet mee OP WEG met Hem die de weg, de waarheid en het leven is. Hij hoort er gewoon niet bij.
Maar als hij hoort dat die Jezus uit Nazareth voorbij komt, begint hij luidkeels te roepen. En wat roept hij? ‘Jezus, zoon van David, heb deernis met mij.’ Ook al is hij blind, hij 'ziet' Jezus met geheel andere ogen dan zijn gevolg. Zij zien niet wie Hij is en toch lopen ze zomaar mee.
De man langs de weg bedelt om gehoord te worden. Hij drukt dat uit met hetzelfde woord dat wij zingen en zeggen bij het begin van elke eucharistie: ‘eleison’, ontferm u over mij!
Het verhaal geeft de indruk dat de meelopende massa hem de mond wil snoeren, zoals wij ook de noodkreet van zovelen in onze huidige samenleving minder graag horen. Maar van het ogenblik dat ze horen dat Jezus de man naar zich toeroept, draait hun enthousiasme als een windhaan. ‘Stil maar,' zeggen ze, -in de hoop dat zijn ambetant lawaai stopt- 'Hij roept je.’
De blinde werpt zijn mantel af. Deze was tot nog toe zijn enige bescherming tegen de kille onverschilligheid van die massa. Hij weet nu al dat hij die schulp niet meer nodig zal hebben. Hij springt overeind, want het kan nu niet snel genoeg gaan. En dan die grondhoudings-vraag van Jezus: ‘Waarmee kan ik je van dienst zijn?’ Is het geen overbodige vraag? Jezus wist toch wat die man nodig had.
En hier ligt de clou van het verhaal: “Maak dat ik kan zien!” Volgens Jezus heeft hij al bekomen, waar hij zo naar verlangt! ‘Uw geloof, is je redding!’ Hij zag immers al dat Jezus de nieuwe David was, Gods gezalfde. Dat was zijn geloof, waar Jezus van zegt, dat het zijn redding is. Het einde is echt uitnodigend, ook voor ons: hij werd er zich van bewust dat hij wel zag, en ging vanaf nu met Jezus ‘OP WEG’. Meer dan wie ook, hoort hij er nu wel actief bij. Laten ook wij onze naam eer aandoen: christenen stonden in de eerste eeuwen immers bekend als mensen van de weg...
20 oktober - Negenentwintigste zondag door het jaar
Marcus 10,35-45
Beloning
Voor wat, hoort wat… zo zitten wij nu eenmaal in elkaar. Loon naar werken, zeggen we. Het lijkt ons wel met de paplepel ingegeven. Inzet die beloond wordt, stimuleert ons om nog meer ons best te doen. Het loon geeft helaas ook aanleiding tot jaloezie. Mensen met een hoge positie schatten we immers anders in dan mensen die het vuile werk moeten opknappen. Veel of minder verdienen, het creëert sociale klassen. Vooraan staan ambitie en aanzien; wij spreken van VIP (vooraanstaande interessante persoonlijkheden) en van ‘gewone’ mensen. De basse-classe dreigt zelfs helemaal in de vergeethoek te verdwijnen. En daartoe willen we allerminst behoren.
Die twee leerlingen van Jezus nemen alvast hun voorzorgen. Met het oog op later, als dat Rijk aanbreekt waar Jezus het altijd over heeft, zouden ze toch graag helemaal vooraan zitten, zelfs naast Hem. Ze hebben immers alles opgegeven om Hem te volgen.
‘Of je op die twee schavotjes naast het erepodium zult mogen staan, daar moet je nu niet van wakker liggen’, lijkt Jezus te zeggen. ‘Je moet je honderd procent blijven inzetten. Doe zoals Ik: de lijdensbeker drinken tot op de bodem. Welke prijs je voor goddelijk liefhebben ook moet betalen… blijf in volle koers alles op alles geven, en ga tot het uiterste.
De tien anderen moeten iets van het gesprek hebben opgevangen, en het jaloeziebeestje in hen schiet wakker. Waarom moeten die twee bevoordeeld worden? Jezus heeft hen wel door en Hij schakelt een tandje hoger. ‘Zijn jullie dan blind? Zie je dan niet dat de hel in deze wereld wordt heet gestookt door hen die baas willen spelen over anderen?’
Dat is toch - ook vandaag nog - de grondoorzaak van oorlogen met zoveel menselijke miserie. Hele volkeren gaan kapot door de tirannie van enkelen die de touwtjes in handen hebben. Door de ijzeren vuist van enkele heersers gaat zoveel mensengeluk verloren. Machtsmisbruik maakt de wereld onmenselijk, erger dan bij de beesten. Maar wat daar op grote schaal gebeurt, gebeurt ook in de dagelijkse omgang tussen mensen. Kleine tirannie bestaat ook.
‘Zo mogen jullie zeker niet handelen’ zegt Jezus. Het geneesmiddel dat Hij ons aanreikt, is een krachtig vaccin: ‘De Mensenzoon is niet gekomen om te om zich te laten dienen, maar om te dienen; en daar zelfs zijn leven voor te geven.’ Zijn grondhouding bij elke ontmoeting is: ‘Waarmee kan Ik u van dienst zijn?’ Dat zal ook het ultiem gebaar worden, zijn testament bij zijn afscheid: de voetwassing! Zo weten wij wat ons te doen staat.
13 oktober - Achtentwintigste zondag door het jaar
Marcus 10,17-30
Smaakmakers
Wat moet ik doen om eeuwig leven te verwerven? Met die vraag komt iemand aandraven bij Jezus: ‘Wat moet ik doen om mijn hemel te verdienen?’ Het antwoord van Jezus is zakelijk en duidelijk: ‘Je kent toch de tien geboden.’ En Hij verwijst meteen naar de tien aanbevelingen waarmee Mozes van Godswege naar zijn volk werd gestuurd, met de opdracht: leef ernaar en je zal een gelukkig volk zijn... De man kon ze perfect nazeggen.
Maar hij was blijkbaar nog niet overtuigd: ‘Ik heb van kindsbeen af gedaan wat God van me vraagt; ik heb die geboden altijd stipt onderhouden.’ (Zoals jullie wellicht weten, bonden de vrome Joden deze geboden op hun voorhoofd, om te zeggen dat ze die altijd voor ogen hielden.) De geboden en vooral ook de verboden, vormden immers de ruggengraat van godsdienstig leven. Ook nadien, in de Kerk, kregen ze die super-aandacht.
Van die tien geboden zei Mahatma Ghandi ooit: als iedereen zich daaraan zou houden, was er al heel wat miserie uit de wereld. Nu denken toch ook veel mensen dat ‘geloven in God’ bijzaak is. Het komt eropaan, zeggen ze, om een goed, correct mens te zijn. En niemand zal hun ongelijk geven. Jezus begint deze geboden te citeren vanaf nummer vier, want zij vormen omzeggens de grondwet van elk menselijk samenleven. De zogenaamde mensenrechten vinden dan ook hier hun fundament.
Om het in een andere beeldspraak te gieten: ook al heeft een kok alles aangeschaft wat het recept heeft voorgeschreven en volgt hij perfect de kookregels, toch is er een hemelsbreed verschil tussen het kooksel van een gewone mens en dat van een meester-kok. Kookkunst veronderstelt feeling voor kruiden en een sausje toveren dat aan alles zo’n heerlijke smaak geeft. Koken is een kunst.
Tot nog toe hadden we het alleen nog maar over de noodzakelijk ingrediënten, nu begint Jezus aan een nieuw hoofdstuk. Een klein zinnetje luidt deze nieuwe fase in. ‘Jezus begon plots van de man te houden. ’Wie nu verder naar Hem luistert, wordt ingeschreven als leerling van Hem; iemand die de kunst van echt leven wil leren. Al doende leert men koken als de meester.
De eerste les is: uw eigen zekerheden durven loslaten. Noem het onthechting of zelfs ‘onteigening’. En je moet niet gestudeerd hebben om te begrijpen dat als ieder het zijne wil delen met wie het moeilijk heeft, er al wat meer hemel op aarde komt. ‘Eerst oompje en dan oompjes kinderen’ druist radicaal in tegen wat Jezus ons voorhoudt. Leven met open handen en met een open hart, altijd en in alles gericht naar andermans geluk, het evangelie staat vol van die aanbevelingen. Al doende leren we het wel.
Dat het niet gemakkelijk is, zegt Jezus heel duidelijk. Een kameel die door het oog van de naald moet, zoals de smalste stadspoort van Jeruzalem werd genoemd, die zal eerst al zijn bagage moeten afleggen. Och, wat hebben we van onze meester-kok nog heel veel te leren.
6 oktober - Zevenentwintigste zondag door het jaar
Marcus 10,2-16
Kinderlijke verbondenheid
De eerste christenen hadden een probleem. Wie is er nu eigenlijk lid van de gemeenschap? Bij de Joden van toen waren enkel de mannen van rechtswege lid van de gemeenschap. Hoeveel mensen waren er tegenwoordig toen Jezus het brood vermenigvuldigde? Matteüs telt ze zoals gebruikelijk was bij de Joden: '5.000 mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend' (Matteüs 14,21). Inderdaad vrouwen en kinderen telden niet mee. Ze kwamen niet naar de synagoge. Bij de Grieken en de Romeinen was alleen de vader rechtspersoon: vrouw en kinderen stonden onder zijn voogdij.
Hoe moet het nu in de nieuwe christen gemeenschap? Is die discriminatie volgens de geest van Jezus? Komen vrouwen en kinderen niet naar de Eucharistie? Hebben ze recht op het doopsel waarbij ze van rechtswege lid worden van de gemeenschap? In het evangelie van vandaag horen wij het antwoord wat betreft de rechtssituatie van het kind. Toch horen wij ook iets over de vrouw. Bij de Joden kon alleen de man zijn vrouw op wettelijke wijze wegsturen. De vrouw kon geen geldige echtscheiding aangaan. Welnu, als Jezus spreekt over echtscheiding, stelt Hij de vrouw op gelijke voet met de man. Jezus beschouwt de vrouw als een rechtspersoon. Dat is een revolutie tegen de Joodse wet in.
Het is echter de situatie van het kind die vandaag bekeken wordt. In de oudheid werd het kind niet beschouwd als een rechtspersoon. Bij de Grieken en bij de Romeinen had de vader recht opleven en dood bij de geboorte van een kind. Als de vader het kind niet naar zijn zin vond, werd het gestikt of, om de moeder niet teveel pijn te doen, te vondeling gelegd. Wie maar wilde kon het meenemen. Kortom, het kind had geen burgerrechtelijk bestaan. De vraag die zich dus stelde aan de eerste christenen was: is het kind een rechtspersoon? Anders gezegd: kan een kind lid worden van de christen gemeenschap? Men wordt lid van de Kerk door het doopsel. De vraag wordt dan: heeft het kind recht op het doopsel?
Op geniale wijze hier nu de technische termen, die bij de eerste christenen voor het doopsel gangbaar waren, om de omgang van Jezus met de kinderen te beschrijven. De kandidaat voor het doopsel moest ‘aangebracht’ worden; de kinderen worden ‘aangebracht’ bij Jezus. Maar de apostelen wezen ze bars af: niet iedereen was akkoord met het kinderdoopsel. (In de eerste Kerk moesten beide ouders het kind aanbieden voor het doopsel en zich engageren het christelijk op te voeden. Zo werd Augustinus niet gedoopt als kind, want zijn vader was geen christen).Jezus echter zet verontwaardigd de apostelen op hun nummer: ”Laat de kinderen tot Mij komen”. Het vormsel ging altijd samen met het doopsel. Na het doopsel werd de dopeling omhelsd door de bisschop en hij ontving onmiddellijk het vormsel met de zegen en de handoplegging. Jezus omhelst de kinderen en geeft hen de zegen met de handoplegging. Jezus’ gebaar is hier dus omkaderd met de termen van het doopsel.
De kinderen zijn van rechtswege lid van de christen gemeenschap en zij mogen gedoopt worden. Jezus zet een revolutie op gang die de geschiedenis van de mensheid een nieuwe richting zal geven. Maar Jezus gaat nog een stapje verder. De kinderen hebben niet alleen het statuut van rechtspersoon, ze zijn ook het voorbeeld voor de andere christenen. 'Wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er zeker niet binnengaan.' Het kind moet ons een voorbeeld zijn, een voorbeeld van wat? Spontaan zullen wij antwoorden: een voorbeeld van onschuld. In de oudheid werd het kind echter niet beschouwd als een onschuldig, maar als een eigenzinnig wezen, dat met harde hand moest opgevoed worden. Als de kinderen niet als voorbeeld gelden van onschuld, waar zijn ze dan wel het voorbeeld van? Ze zijn een voorbeeld van afhankelijkheid. Voor al zijn levensbehoeften is een kind afhankelijk van zijn ouders. Aan zichzelf overgelaten kan een baby niet overleven.
Tegenover God zijn wij in die situatie: wij ontvangen alles van Hem, niet alleen alles wat we zijn, alles wat we doen, maar ook nog Gods leven zelf. Zonder God kunnen wij niet overleven als kind van God. Kind zijn tegenover God is dus niet kinderachtig doen: maar van God alles ontvangen, ook onze mooiste en hoogste gaven: onze vrijheid, onze verantwoordelijkheidszin. Om kind te zijn tegenover God moeten wij volwassen zijn tegenover de mensen. Volwassen zijn: achter ons woord kunnen staan, trouwzijn aan ons engagement en verbintenissen.
Maar het gaat nog verder: als God ons in het doopsel zijn liefde geeft, worden wij als het ware opgenomen in zijn liefde. Wij zijn niet meer van onszelf, maar wij behoren God toe. Paulus drukt het klaar en duidelijk uit: 'Weet gij dan niet dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? Weet gij niet dat uw lichaam tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die gij van God ontvangen hebt, en dat gij uzelf niet toebehoort ? (1 Korintiërs 6,15.19-20)
Kind zijn van God, alles van God onthalen, dat wordt beleefd in het huwelijk. Vandaag is de vraag: hoe leven als kind van God in het huwelijk? Hoe alles van God ontvangen in het huwelijk? Wat is het probleem van het huwelijk? Wij zien het rondom ons: het probleem van de trouw. Iemand beminnen is hem of haar zeggen: 'Jij bent alles voor mij, ik wil alles van jou ontvangen.' In het huwelijk ontvang je alles van God door toedoen van je echtgenoot. De liefde van God valt er samen met de liefde van de echtgenoot. Gods liefde wordt er kenbaar gemaakt door de meest beminde mens op aarde. In de liefde zegt men aan de beminde: 'Ik ben aan jou, ik behoor u toe.' Ook in het huwelijk behoren wij ons niet toe. Paulus trekt de lijn door van het toebehoren aan God als hij spreekt over het huwelijk: 'De vrouw beschikt niet over haar eigen lichaam, maar haar man. Eveneens heeft ook de man geen vrijebeschikking over zijn eigen lichaam, maar zijn vrouw' (1 Korintiërs 7,4). Door aan de eega toe te behoren, behoort men toe aan Christus, zichtbaar tegenwoordig in de andere.
Kortom, in het christelijk huwelijk zijn het niet twee mensen die zich aan elkaar verbinden, maar God die met zijn liefde twee mensen met elkaar verbindt. En wat God verbonden heeft kan geen mens ontbinden. Om het christelijk huwelijk aan te gaan zou men dus reeds moeten leven als kind tegenover God, en alles ontvangen wat God als hoogste gaven aan zijn kind wil geven: zijn liefde die nooit wijkt en die tot het einde gaat, zelfs ten koste van zijn bloed, de volwassen vrijheid en verantwoordelijkheidszin die trouw achter het gegeven woord kunnen staan, en de ontvankelijkheid om altijd alles van God te ontvangen langs het kanaal van de meest geliefde Mens ter wereld. 'Wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind zal er zeker niet binnengaan.'