Bij de lezingen van september
29 september - Zesentwintigste zondag door het jaar
Marcus 9,38-43.45.47-48
Een open geest
Mensen, ja zelfs hele volkeren, worden toch zo gemakkelijk tegen elkaar in het harnas gejaagd, zoals in de klassieke cowboyfilms waar de goede de slechte moeten bekampen. Wij dachten eeuwenlang dat God alleen van ons was. Ongedoopten, niet-kerkelijke mensen werden beschouwd als ketters en goddeloze, zij waren de eeuwig verdoemde. Zo iemand mocht zelfs op het kerkhof niet tussen de gedoopte begraven worden, maar werd ergens in een vergeethoekje gedumpt in een stukje niet-gewijde aarde. Ja, het heeft er diep ingezeten; andersdenkenden, ongedoopten werden met de vinger nagewezen. Zij ware ‘slechte’ mensen.
Dat is het waar Johannes mee komt aandraven: “Iemand die niet ‘tot onze club behoort’ gaat onder uw naam, Jezus, het kwaad te lijf. En hij heeft geen vergunning gekregen. Dat kan toch niet. We moeten hem dat verbieden.” Maar als we eens gezond nadenken en om ons heen kijken, weten we intussen toch ook dat er bij ongelovige, niet-kerkelijke mensen zoveel goeds gebeurt. En het is ook niet omdat je kerkelijk bent dat je immuun bent tegen alle kwaad.
Misschien zou je nu kunnen denken: dopen, naar de kerk gaan, bidden, geloven… wat baat het? Het komt er toch maar alleen op aan een goed mens trachten te zijn. Daar heb je de Kerk toch niet voor nodig. En je moet toch niet blind zijn om te zien hoe mensen die niet (meer) tot onze club behoren, ook echt fijne mensen en medemensen kunnen zijn. Jezus legt dat ook verder uit in zijn betoog.
Hij heeft in deze uitspraken de kleine, kwetsbare mens op ’t oog, eigenlijk de mens zoals die als pasgeborene totaal is aangewezen op anderen die hem liefhebben en voor hem zorgen, de mens los van de deugnieterij die er helaas in de groeijaren bij komt. Dan wordt het plotsanders; dan gaat die mens zich hogen tegenover medemensen en wordt de liefde al eens overspoeld door eigenbelang en bederfelijk egoïsme. Welnu, lijkt Jezus te zeggen, wie als is het maar een glas water, te drinken geeft aan een van die kleinen, die God toebehoren, geeft aan mij te drinken. Hij vereenzelvigt zich met die kleine mens. Voor Jezus zijn alle mensen die geliefde kinderen van God, gedoopte, niet-gedoopte, Moslims, Joden, Boeddhisten, Hindoes, ongelovigen, ketters en twijfelaars, het zijn allemaal Gods lievelingen.
Voor Jezus komt het er dus in de eerste plaatsop aan een goed mens te zijn, op en top medemens. Dat gaat voor alles. Sterker nog, iemand die dat niet doet in zijn leven, die mensen laat creperen, verdient niet dat hij leeft. Hij ware beter niet geboren. Dat is die straffe taal, vanaf gekapte hand en voet, uitgerukt oog en molensteen om nek.
Nu rest ons nog de vraag: ‘Waarom dan dat doopsel, dat geloof en dat kerk-zijn? Eigenlijk zou dat nog een woordje apart kunnen worden. Maar heel kort geantwoord: om dat ‘goed-mens-zijn’ in alle omstandigheden te kunnen volhouden en te verfijnen, hebben we elkaars steunhard nodig. Om het zo radicaal als Jezus te kunnen volhouden, dwars doorheen het kruis nog wel, hebben we die band met God, die zich in Jezus als pure Liefde heeft getoond, meer dan nodig. Daarom!
22 september – Vijfentwintigste zondag door het jaar
Marcus 9,20-37
Moeilijke les
Centraal in ons geloof staat het kruis. Kerken en kapellen staan er vol van en in gebarentaal is het kinderspel om het weer te geven. In de oude catechismus wordt het ‘het teken’ van de christen genoemd en Guido Gezelle sprak over het eerste dat moeder bij hem inprentte, het kruisje was. Bij het levenseinde wordt het kruissymbool van ‘amen en uit!’ – gedaan ermee.
Maar dat is niet volledig. Jezus gaat een stap verder in de levensles die Hij aan zijn leerlingen wil duidelijk maken. In de lijdensvoorspelling, die Hij tot driemaal toe herhaalt, is het niet ‘amen en uit’; want het eindigt telkens met: op de derde dag zal Hij uit de dood opstaan.
Waar die lijdensvoorspelling op zich al moeilijk ligt… Als dát het lot is van de Mensenzoon, als Hij zomaar verworpen en verguisd kan worden… waarom? Moet dat dan? Is dat de enige weg? Daar verstaan ze niets van, en veel minder nog die laatste zin: ‘op de derde dag zal hij uit de dood opstaan’! En dat is meer dan Latijn voor hen?
Bij ons is dat niet anders. Die leerstof is totaal onbegrijpelijk. Als verstrooide leerlingen zijn ze bezig met iets gansanders. Tegengesteld aan wat Jezus hun wil duidelijk maken, hebben zij het over ‘groot zijn’, ‘heer en meester' worden; zich niet laten doen, maar gezien, erkend en gewaardeerd worden’, vooraan staan. Het zit ons in het bloed. Wijdenken in categorieën: de meerdere, de mindere. De basse-classe en de daklozen van bij ons zijn de paria’s in Indië en wij spreken ook van nietsnutten en profiteurs, van schooiers en mislukkelingen. En dan zwijgen we nog over rovers, bandieten en moordenaars. Nee, met dat soort volk hebben we liever niets te maken, zelfs vreemdelingen staan bij ons op een klein blaadje.
Wie is die Jezus toch om zich al die mensen aan te trekken, meer nog, hoe durft Hij zijn handen en zijn reputatie vuil maken aan dat soort volk? Wat een moeilijke les is zijn levensverhaal ook voor ons vandaag? Hij heeft het over zijn eigen leven niet sparen als mensenliefde ons roept. Wie de eerste wil zijn, moet dienaar van allen zijn. Haantje de voorste zijn in hulpvaardigheid. Het ging er bij de leerlingen zo moeilijk in. Bij ons al evenmin.
En wat die opstanding op de derde dag betreft? Dat zullen we maar beginnen begrijpen naarmate we sterven aan onszelf om leven te worden voor anderen en voor de gans-Andere.
15 september – Vierentwintigste zondag door het jaar
Marcus 8,27-35
Jesus Christ - Superstar???
Ieder zijn mening? Kan best, maar het is niet altijd gemakkelijk die onder woorden te brengen. De vraag die Jezus ons vandaag stelt is zo’n vraag om op te knabbelen: ‘Wat denken jullie van mij? Wie ben ikvoor jullie?’ Trachten we nu voor onszelf eerst een antwoord te formuleren…
Is hij die weldoener uit het evangelie, de man die 2.000 jaar geleden wondere dingen deed, mensen genas en hen hielp waar hij kon? Of eerder de rebel die het durfde op te nemen tegen het officieel gezag, die de kooplieden uit de tempel joeg en tegen alle welvoeglijkheid in, het opnam voor de slechteriken van zijn tijd? Was hij de man van ‘veel te goed is half zot’, of was hij eerder een soort psychotherapeut, die aan hopeloze weer zin van leven kon geven?
Kortom een man uit het verleden die een stempel heeft gedrukt op de geschiedenis, zoals er voor en na hem er nog wel zijn geweest; ‘een held’, het vermelden waard maar van wie we het fijne eigenlijk niet weten? Dan wordt het antwoord dat Petrus gaf, wel een heel geheimnisvol en vreemd antwoord: “Gij zijt de Messias, de Christus, de gezalfde Gods”
‘Christus-Messias’. Er zijn talloze filmen gemaakt om zijn leven inbeeld te brengen, met pro’s en contra’s. Een halve eeuw geleden speelde musical ‘Jesus Christ Superstar’ en Hij wordt thans in Nederland terug opgevoerd: een superster aan het firmament. In het begin van het evangelie wordt Hij ook aangekondigd als de reizende ster uit het Oosten, vanwaar het licht komt om de nacht te verdrijven. We vieren dat op 6 januari, waar Jezus als de nieuwe koning van de Joden wordt aangekondigd. Diezelfde titel zal ook boven zijn kruis hangen.
Jezus wou echter geen superster zijn. Bij het minste succes vluchtte Hij de bergen in om met God, die Hij zijn Vader noemde, alleen te zijn. Hier ook: de leerlingen krijgen streng spreekverbod. Niemand mocht blijkbaar weten dat Hij de Messias was.
In wat volgt, begrijp je waarom. Het lijkt geen happy-end te zijn van een Almachtige God, maar eerder een weg doorheen de diepste vernedering. Hij zal zelfs ter dood worden gebracht.
Jezus slaat tot driemaal toe op diezelfde nagel opdat ze goed zouden weten dat Hem volgen niet langs een breed aangelegde laan gebeuren, maar eerder via een moeilijke weg met veel hindernissen. Maar ze moeten goed beseffen dat het de enige weg is om volop thuis te kunnen komen in wie God is: iemand die zich door de Liefde laat opeten; wiens leven eten en drinken wordt voor zijn medemensen. Geloven wordt dan: gaan denken, spreken en handelen als Hij, Hem achterna leven met alle consequenties eraan verbonden.
8 september – Drieëntwintigste zondag door het jaar
Marcus 7,31-37
Effata – Ga open!
Een goede redenaar weet hoe hij zijn toehoorders moet aanspreken. Hij kent zijn gehoor en spreekt verstaanbare taal; toch zó belangrijk, ook voor een predikant: hoe die oude evangelietekst, die uit een gans andere wereld komt, vertalen naar ’hier en nu’?
Bij die sukkelaar uit het evangelie van vandaag was alle communicatie onmogelijk: hij hoorde niet en struikelde over zijn woorden; de lijn was grondig verstoord. Misschien is dat ook wel een van de ergste kwalen in onze huidige samenleving. De communicatie zit zo vol stoorzenders, dat mensen mekaar nog amper verstaan en minder nog begrijpen. Mensen praten naast mekaar en schreeuwen om ter hardst, maar voelen zich niet begrepen.
Jezus had hier met een gelijkaardig mankement te kampen. Zijn boodschap van goddelijke menslievendheid botste op groot onbegrip; vooral vanwege de godsdienstige leiders die de mensen allerlei verplichtingen oplegden. De mensen, ‘schapen’ om het nog eens met een Bijbelwoord uit te drukken, moesten luisteren zonder te begrijpen. Wat hebben ze ons toch onder de knoet gehouden, en ons gebombardeerd tot ‘leken’ die alleen maar moesten luisteren en zwijgzaam volgen? Van emancipatie gesproken kan dat tellen.
Mogelijk is dat een verklaring waarom hier een doofstomme te berde wordt gebracht. Horen is niet nodig. Het gezag zal welbepalen wat je moet doen en laten. ‘Jij moet niet denken, wij denken wel in jouw plaats’, is hun motto. Dat onmondig geloven is voor vele mensen een reden geweest tot afhaken. Zulke blijde boodschap maakt alles behalve ‘blij’.
En wat doet Jezus? Hij neemt de man apart, weg van de kijkcijfers. Het een persoonlijke ingreep. Hij doet het ook niet alleen, maar slaat eerst zijn ogen hemelwaarts. Hij heeft hulp nodig. Maar bidden alleen lijkt niet genoeg, er moet ook concreet gehandeld worden: de dovemansoren beroeren en diens tong insmeren met z’n eigen spraakvermogen. En dan dat woordje ‘Effata’, alle Bijbelvertalingen behouden dat Griekse woordje (of is het Hebreeuws?) Het betekent ‘Ga open!’ Een deur die al jaren vergrendeld was, wordt plots open gemaakt. De man krijgt eindelijk contact met de buitenwereld en is weer bereikbaar voor zijn omgeving. Weg uit slaafse gehoorzaamheid, krijgt hij zijn leven eindelijk zelf in eigen handen. Hij wordt omzeggens ‘opnieuw geboren’.
Nog een detail om te besluiten: bij de ritus van het doopsel wordt dat woordje ‘Effata’ gebruikt in een gebed om deze dopelingontvankelijk te maken voor ‘het geloof’. Stellen we ons verder open voor die Blijde Boodschap.
1 september – Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Marcus 7 1-8.14-15.21-23
Binnenste buiten
Vanuit het hoofdkwartier, de tempel in Jeruzalem, komen de godsdienstige leiders naar Jezus toe om hem aan te vallen. Het stoort hun vooral dat Hij zijn laars lijkt te lappen aan de voorschriften en regels aan het geloof verbonden. De reinigingsvoorschriften waren er om te onderhouden. Wie gelooft, moet ook de regels volgen.
Weet je, ook wij zijn zo opgevoed, zeker onze generatie. Met het concilie, 60 jaar geleden, is er wel al wat veranderd… maar toch. Om bij de reinigingswetten te blijven, het voorbeeld van dit verhaal, vinden we die terug in het gebruik van wijwater, of is het toch doopwater?. Je kwam de kerk niet in of je moest een kruisje maken met dat niet al te zuiver water uit die vaatjes aan de laatste pilaar, zo niet werd je maar scheef bekeken. Op onze slaapkamer hing er ook zo een om de dag te beginnen en te eindigen. En het Lourdeswater schijnt nog steeds diezelfde magische krachten te hebben. Ook de priester moest na de offerande zijn vingers reinigen. Onze godsdienst zal proppensvol met tal van die regels en reglementen. We kijken er nu vaak minachtend op neer en zeggen dan: ‘wat hebben ze ons in die tijd allemaal wijsgemaakt?’ Het is de hoofdopmerking van zoveel christenen, die meteen ook al de rest in vraag beginnen te stellen. Vrome katholieken vinden zulk gedrag afvalligheid en achteruitgang.
Jezus reageert hier gans anders op. Hij maakt het verschil tussen traditie en wat echt belangrijk is. Wij zijn geen kleine kinderen meer, die zomaar klakkeloos moeten aannemen wat ons wordt opgelegd. Als die vragen ‘Waarom moet dat?’, moet je een zinnig antwoord kunnen geven. Verplichtingen zonder inzicht, zijn dictatuur zonder meer. De woorden die Jezus gebruikt zijn niet min: “Huichelaars!” zegt hij, “Jullie binnenkant deugt niet.” Omdat het zo ‘voorgeschreven’ is, moet je ernaar leven, begrijpen of niet: verstand en eigen gedachten op nul.
Om hier in beeldspraak op te antwoorden: het leven is geen dictee, maar een opstel. Bij een dictee moet je niet nadenken, daar zit niets van jezelf in; bij een opstel zet je je eigen gedachten en gevoelens op papier. Het leven is een opstel, geen dictee. Wij moeten het zelf waar maken, niet op onverklaarbaar gezag van anderen, 'Het leven heeft een binnenkant’
En die binnenkant is tot van alles in staat. Het evangelie noemt hier twaalf verdorven eigenschappen die in ons schuilen, evenveel als er apostelen zijn, de twaalf. Dus het zal wel in elke mens te vinden zijn. Kwestie van betere keuzes te maken als we ons opstel aan ’t schrijven zijn. Wat uit de mens komt… dat is het belangrijkste’